De geschiedenis van de Diamantgroep is beschreven in o.a. Ondergang van J. Presser. Een vrij grote groep mensen uit de diamantindustrie werd eerst gevrijwaard van de dood omdat de Duitsers hen nodig hadden voor het slijpen van diamanten. Er was behoefte aan diamanten voor industrieel gebruik en diamanten voor deviezen. Zowel in kamp Vught als in Bergen-Belsen zijn hiertoe diamantslijp-installaties geïnstalleerd maar van een echte productie is geen sprake geweest. De continu aanwezige dreiging toch nog in de vernietigingskampen terecht te komen maakte dat deze mensen afgeperst werden en speelbal waren van verschillende figuren. Na een aantal selecties werden in mei 1944 de nog ongeveer 200 overgebleven diamantslijpers van Westerbork naar Bergen-Belsen getransporteerd. Van de groep maakten ook gezinnen met kinderen deel uit. Op 5 december 1944 zijn 108 vrouwen (lijst in het archief van de gedenkplaats Bergen-Belsen) uit deze groep naar Beendorf gestuurd en de mannen gingen naar Sachsenhausen. Zeker is dat van de 108 vrouwen in Beendorf er daar, vóór de evacuatie van Beendorf op 10 april 1945, al tien gestorven zijn. Daarna stierven noch 19 onderweg naar Hamburg en in Hamburg, twee in Beendorf en een in Nederland. In Zweden zijn uiteindelijk 66[2] vrouwen aangekomen van wie er drie daar nog stierven.[3] Van elf van de 108 vrouwen die van Bergen-Belsen naar Beendorf overgeplaatst werden zijn geen gegevens meer gevonden, ook niet op websites ‘Oorlogsgraven’ of ‘Joods monument’. De ‘Diamant-vrouwen’ waren gemiddeld ongeveer tien jaar ouder dan de ‘Philips-vrouwen’.
[2] Uit de Lund Datei en andere bronnen.
[3] Lena Veffer, Rosetta Bas en Klaartje Elsas Brilleslijper De doden zijn opgemaakt uit de gegevens van het Monument van de Vriendenkring Neuengamme, Het Joods Monument en de Stichting Oorlogsgraven.